‘Kleinzeer’ van Nadia de Vries

Lezen is heerlijk en dat mag geuit worden. Vooys laat eens in de zoveel tijd een redactielid aan het woord over het schrijfsel waarin hij of zij zich verdiept. Deze week: wat leest Luna? 

‘Ik schrijf omdat mijn schrijven de enige plaats is waar ik roekeloos kwetsbaar kan zijn en er ook nog mee wegkom. Ik schrijf omdat ik wou dat er meer plaatsen waren waarin ik zo roekeloos kwetsbaar kon zijn, ook wanneer het me vies of lelijk maakt.’

In Kleinzeer vertelt schrijver en cultuurwetenschapper Nadia de Vries over haar leven, waarin ze zowel te maken heeft gehad met lichamelijke als geestelijke ziekte. Als kind was ze ‘Echt Ziek’: ze werd gediagnosticeerd met systemische mastocytose, een zeldzame auto-immuunziekte. Ze dacht dat ze niet lang zou leven, maar toen werd ze opeens toch beter en lag de toekomst voor haar open. Ze wist echter helemaal niet hoe dat werkte, ‘leven’. Tot die tijd had ze alleen maar zitten gamen en at ze kipnuggets als avondeten. Later kwamen de wanen, depressies en suïcidale neigingen als gevolg van een andere diagnose: een stemmingsstoornis. De Vries beschrijft hoe anders er gereageerd werd op haar mentale ziekte in vergelijking tot haar eerdere lichamelijke ziekte. Nu werd ze niet meer in het ziekenhuis verwend met aardbeitjes aan het bed, maar ervoer ze onbegrip. Haar suïcidepoging werd niet serieus genomen, want ‘als ze écht dood wilde, was dit haar ook wel gelukt’. De onzichtbaarheid van geestesziekten zorgt ervoor dat de zieke het alsmaar moet legitimeren. Het maakt dat mentale ziekte al snel wordt gezien als een kwestie van ‘kleinzerig zijn’ of aandachttrekkerij. Het stigma maakt oprechtheid over je gevoel lastig, en zorgt dat je dan toch maar weer de ‘schoneschijnwerper’ aanzet zoals De Vries dit met een mooi woord beschrijft.

Het boekje (het is letterlijk een ‘boekje’: het past in je jaszak en heeft maar 140 pagina’s) van Nadia de Vries raakte me; ook ik weet hoe het is om mentaal niet oké te zijn. Ergens aan het begin van mijn tweede studiejaar ervoer ik, tijdens een avond kassa draaien in de supermarkt waar ik toen werkte, een heel vreemde gewaarwording. Alles kwam me vreemd en onecht voor, alsof ik niet meer in de werkelijke wereld was. Op Google vond ik ‘derealisatie’, dit leek precies op wat ik voelde. Ik dacht dat het de volgende dag wel weer over zou zijn, maar dat was niet zo. Het werd zelfs zo erg dat ik op een gegeven moment geen colleges meer kon volgen: ik kon de stof gewoon niet meer tot me laten doordringen. Het maakte me heel angstig en ’s avonds had ik huilbuien. Er ging een drukke periode aan vooraf en ik zat al niet zo lekker in m’n vel, wat waarschijnlijk tot deze ‘inzinking’ leidde.

Ik liep een halfjaar studievertraging op, heb therapieën gevolgd en het gaat nu weer goed met me. Toch kan ik opnieuw invoelen hoe naar het was, als ik aan die periode terugdenk. Wat ik me ook realiseerde, is hoe kwetsbaar ik me voelde als mensen daarna vroegen waar ik de afgelopen maanden geweest was – moest ik het zeggen of niet? Zeker nu ik dit het wereldwijde web op gooi denk ik: is dit niet dramatisch, zwak, te persoonlijk? Het zijn blijkbaar hardnekkige gedachten die je kunt hebben als je zelf mentale problemen zijn overkomen, gedachten die ervoor zorgen dat je liever dat stukje van je leven verborgen houdt.

In Kleinzeer gaat de schoneschijnwerper echter uit, en wordt met een radicale openheid geschreven over geestelijke gezondheid. Het is een zacht maar krachtig pleidooi voor erkenning en tegen het stigma. Hoewel er wel steeds meer bespreekbaar wordt, zijn we nog niet op het punt dat we mentale gezondheid hetzelfde behandelen als lichamelijke gezondheid. Het is niet zo dat De Vries gesust wil worden, zo schrijft ze: ‘Ik zoek geen troost meer omdat troost een tijd en plaats kent, en ik juist een plek wil innemen die onvoorwaardelijk is.’ Wat ze wil is het opeisen van bestaansrecht, mét haar roekeloze kwetsbaarheid. Ze verlangt naar ‘een alledaagse wereld die niet berust op het veinzen van onschadelijkheid.’ En hoewel er benoemd wordt dat het boek niet dient ter troost of geruststelling, vind ik toch dat Kleinzeer troost en moed biedt. Het is fijn en belangrijk dat dit soort boeken bestaan, juist in een wereld die niet per se rekening houdt met psychisch welzijn. En ik hoop dat ze veel gelezen worden en er wél meer erkenning ontstaat, meer acceptatie van wie op enige manier afwijkt of kwetsbaar is.

‘Je hoeft me niet lief te hebben, maar ik wil dat je erkent dat ik er ben, en dat mensen zoals ik door je dagen zullen sluipen. (…) Je zult zien dat er leuke, herkenbare mensen zijn met onverbiddelijke chaos in hun hoofd en misschien zul je ooit zelfs van eentje houden.’