Vooys 43.1 ‘In de stad’ is uit!

Wat is een stad? In de tijd van razendsnelle bevolkingsgroei en verstedelijking wordt het steeds ingewikkelder om dit begrip te definiëren. Houden we het bij de aan- of afwezigheid van stadsrechten, inwonersaantallen, functionerende infrastructuur en voorzieningen, of is er meer aan de hand? Als literatuuronderzoekers vroegen wij ons af: laat de stad zich niet beter vangen in een gevoel? Deze vraag staat centraal in dit nieuwe themanummer van Vooys. De stad doemt immers op in veel literatuur en neemt daarin allerlei verschillende gestalten aan. Gerrit Kouwenaar, bijvoorbeeld, verwoordde het eens mooi: ‘de ogen van de stad stonden wijd open in de avondzon’. De stedeling kan zich onder de mensen bevinden, maar tegelijkertijd in anonimiteit voort blijven bewegen. Iedereen kan zichzelf herkennen in de stad, terwijl de stad nooit volledig kenbaar zal zijn. Ze laat zich door iedereen anders beleven. Kortom: de stad spreekt tot de literaire verbeelding.

Allereerst keert literatuurwetenschapper Daan Wesselman zich tot Georges Perec ter invulling van het thema. Steunend op Perecs Tentative d’épuisement d’un lieu parisien [Poging tot Uitputtende Beschrijving van een Plek in Parijs] (1975) tracht hij in zijn artikel het begrip ‘plaats’ als assemblage, een samenkomst van delen, te beschouwen. 

Historisch letterkundige Bram Caers leidt u graag naar de vroegmoderne stad. Hij bestudeert de poëzie van de Vlaamse rederijker Willem de Gortter, wiens gedichten over Antwerpen onder de noemer ‘stedenlof’ vallen. In een kritische lezing toont hij de schaduwzijde van deze stadsverheerlijking. 

Letterkundigen Marieke Winkler en Marjolein van Herten geven een utopische draai aan het thema door hun blikken te richten op de weergave van de toekomstige stad. Dit doen zij op basis van De eerste hond in de ruimte (2010) van Jeroen van Rooij en Gebied 19 (2023) van Esther Gerritsen, twee werken binnen de ‘toekomstliteratuur’. Ze betogen dat elke stad een gelaagde entiteit is, waarvan de verschillende geschiedenissen (on)afhankelijk van elkaar aan de oppervlakte kunnen komen – als een palimpsest. 

Literatuurwetenschapper Rona Loeffen stelt de vraag hoe we het literaire veld kunnen verbreden door graffiti – een inherent stedelijk fenomeen – erbinnen te positioneren. Middels twee casussen illustreert Loeffen dat dit soort talige uitingen zich net zo goed laten onderwerpen aan een literaire analyse als andere geschreven teksten.

De ‘In de Kast’ komt ditmaal van Johan Oosterman. Hij trekt de vijftiende-eeuwse Kroniek van Gelre van zijn plank en onderstreept de enerzijds historische, anderzijds persoonlijke waarde ervan. Daarnaast interviewden redacteuren Leonie Broekhuizen en Suzanne van Schaik voor dit nummer niemand minder dan Ellen Deckwitz. Immers, wie belichaamt de connectie tussen de literatuur en de stad nu beter dan de stadsdichter? Ten slotte vindt u ook in dit nummer een ‘Stijlbreuk’ en twee recensies.

Voor een volledig overzicht van de inhoud klikt u hier. Een selectie van onze artikelen kunt u binnenkort ook online lezen op onze website.