‘De levens van Jan Six’ van Geert Mak

Lezen is heerlijk en dat mag geuit worden. Vooys laat eens in de zoveel tijd een redactielid aan het woord over het schrijfsel waarin hij of zij zich die week verdiept. Deze week: wat leest Nienke?

‘De familiegeschiedenis van de Sixen, verweven met de vaderlandse geschiedenis vanaf de Gouden Eeuw. Dat is wat je voorgeschoteld krijgt in De levens van Jan Six (2016). Geert Mak had het geluk dat hij zich drie jaar lang mocht onderdompelen in de archieven van deze familie. In het familiehuis (annex museum annex archief) aan de Amstel, dat bijna uit elkaar barst van herinneringen aan het verleden, begint het verhaal. Allerlei objecten in het huis zijn aanknopingspunten voor Mak: van familieportretten, handschoentjes (die op een portret voor zijn neus staan afgebeeld), en veel, heel veel notities.

Het grootste deel van het boek gaat over de eerste Jan Six, de man die ook op het omslag te zien is. De schilder van dit portret, Rembrandt, was bevriend met Jan – al is vriendschap misschien een wat misleidende term voor een verstandhouding die grotendeels toch ook om financiële zekerheid (voor Rembrandt) en reputatie (voor Jan) ging. Toch waren de twee wel gelijkgestemden, bijvoorbeeld in hun benadering van Medea en de erkenning van haar strijd. Tevens schreef Rembrandt in Six’ vriendenalbum, wat hij in zijn verdere leven bij welgeteld twee anderen ook heeft gedaan: dat is wel wat veelzeggender dan de in vergetelheid geraakte klasgenoten uit mijn eigen vriendenboekjes.

De ondertitel luidt: ‘Een familiegeschiedenis’, maar toch is er ook veel ruimte voor historische context. Gelukkig maar, het een (de microgeschiedenis) is ook niet los van het ander (de macrogeschiedenis) te zien. Het is het bekende – en voor mij inmiddels ook beminde – recept van Geert Mak: persoonlijke verhalen, notities en anekdotes worden verweven met de historische gebeurtenissen van de betreffende tijd. Daarom is het ergens wel spijtig dat de aandacht voor Jan Six I enigszins buitenproportioneel is. Het betekent echter wel veel ruimte voor de vroege Republiek, voor de Gouden Eeuw: onderwerpen die ik eigenlijk alleen maar razend interessant vind, dus zo erg vind ik het niet. Ik voel me toch een beetje genoodzaakt een vergelijking met de rest van zijn oeuvre te maken, zeker omdat hij nu eens een rijkeluisfamilie in plaats van de gewone man als uitgangspunt neemt. Eerlijk, het haalt het niet bij De eeuw van mijn vader, maar die verwachting had ik ook niet. Wél is het wederom een boeiende, knap geschreven tijdreis, met Mak als zeer bekwame gids.’