Vooys Leest

‘Het boek Where the magic happens: schrijverskamers door Huib Afman zou ik alleen om zijn kaft al uitkiezen, hoewel dit volgens velen niet altijd de beste manier is om een boek te kiezen. De vormgeving van een boek kan naar mijn mening heel sterk bijdragen aan een goede leeservaring. Helemaal in vergelijking met het lezen vanaf een scherm is dit boek dan ook een verademing voor de lezer die waarde hecht aan een mooi, tastbaar boek. Where the magic happens staat vol illustraties van kamers waarin schrijvers hun befaamde werken op papier zetten. In het boek lichten bekende auteurs toe op welke plek zij hun hersenspinsels het beste tot hun recht laten komen. Enkele van de zowel Nederlandse als Vlaamse schrijvers waarvan de werkruimte wordt uitgelicht zijn Arnon Grunberg, Herman Koch, Charlotte Mutsaers, L. H. Wiener, Jan Siebelink, Gustaaf Peek en Connie Palmen.

Het is Huib Afman gelukt om maar liefst 45 schrijverskamers van binnen te mogen bekijken. Naar eigen zeggen is dit uniek, omdat deze ‘poorten naar die particuliere domeinen’ zelden worden geopend voor onbekenden. Afman stelt in zijn boek de vraag centraal waarom schrijvers het volhouden om gedurende lange periodes in afzondering te werken. De werkplek bleek daarbij een heel belangrijke factor te zijn.

De paginagrote foto’s in het boek laten veel verschillende beelden zien; van een kale, strakke ruimte met slechts een bureau, een computer en een stoel tot een sfeervolle ruimte met antiek en boeken van het plafond tot aan het vloerkleed. Het contrast kon bij veel schrijvers niet groter zijn. De kamer van L. H. Wiener in Haarlem is compleet geïsoleerd en erg donker, met slechts het licht van een paar kaarsjes die de krantenknipsels aan de muur belichten. Gustaaf Peek werkt daarentegen in een kamer in Amsterdam met veel ramen die op de stad uitkijkt.

Het leuke van dit boek vind ik dat de auteur expres niet in de kamer is afgebeeld. Vaak betrapte ik mijzelf erop dat ik een ruimte op de een of andere manier totaal niet had verwacht bij de schrijver die erbij genoemd werd. Dit gevoel had ik het sterkst bij de werkplek van Arnon Grunberg in Amsterdam. De ruimte is roze geschilderd, gecombineerd met paarse en gouden accenten in het meubilair. De foto ervan had zo uit een brochure voor het bezoeken van een kasteel kunnen komen. Mijn verbazing werd echter al snel minder groot, omdat dit slechts een willekeurige kamer in een hotel bleek te zijn waar Grunberg ooit heeft geschreven. Een vaste werkplaats heeft hij namelijk niet.

Een foto die wel een vaste werkplaats van een schrijver liet zien die mij verbaasde, was die van de kamer van Jan Siebelink. Zijn kamer valt het beste te omschrijven als een rommelzolder waar je slechts komt om wat oude spullen te pakken, niet om hele dagen in te zitten zwoegen. De kamer van Charlotte Mutsaers was echter juist precies wat ik bij haar verwachtte: een simpele kamer met veel wat kinderlijk uitziende spullen aan de muur, waaronder een verzameling plastic zeepaardjes en zeesterren en een aantal rode stoelen.

Dit boek is een aanrader voor iedereen die geïnteresseerd is in de persoon achter de veelverkochte boeken die op de leeslijsten van de middelbare school al niet mochten ontbreken. Daarnaast leest het ook als een soort tijdschrift, met veel beeldmateriaal en luchtige teksten die wel hele leuke en interessante informatie bevatten.’