Vaer wel, mijn Aemsterland

Een moderne Badeloch, onder de boog gemarkeerd met Vondel’s woorden

In onze online rubriek ‘Nieuwe Buitelingen’ bespreekt een Vooys-redacteur een bijzonder literair initiatief in Nederland. Dit keer bezocht Guus van der Peet de Nieuwjaarsvoorstelling van Vondels Gijsbreght van Aemstel in hotel The Dylan.

Terwijl ik de voorplaats van vijfsterrenhotel The Dylan opstap, loop ik onder de onsterfelijk geworden woorden van Joost van den Vondel door: ‘De weereld is een speel toneel. Elck speelt zyn rol en kryght zyn deel’. De stenen boog waarop deze woorden pronken is het enige dat nog over is van de Amsterdamse schouwburg op de Keizersgracht. Op 11 mei 1772 brandde de zaal tot op de grond toe af. 

Hiermee kwam er een einde aan een lange toneeltraditie. Bijna honderdvijftig jaar eerder – op drie januari 1636 – werd het gebouw feestelijk geopend met Vondels Gijsbreght van Aemstel. Anderhalve eeuw zou dit stuk elke nieuwjaarsdag worden opgevoerd in de schouwburg, een traditie die vanaf de negentiende eeuw op een andere locatie werd hervat. Pas in 1968 leek men echt klaar met het stuk, nadat scholieren (en vervolgens ook hun docenten) tijdens de opvoering luidkeels hadden laten weten wat ze ervan vonden: te ouderwets, te statisch en bovenal veel te lang

De afgelopen vijftig jaar is de Gijsbreght alleen sporadisch opgevoerd, soms met een interessante twist (in 2001 werd de setting bijvoorbeeld verplaatst naar het hedendaagse Afghanistan). De Nieuwjaarstraditie is echter nog lang niet dood. Sinds 2018 is theatergroep Kwast met Vondels magnum opus teruggekeerd naar de originele locatie. Ook dit jaar lopen er weer acteurs door de luxueuze zalen van het hotel om het stuk in de originele Alexandrijnse metra op te voeren. Op drie januari ben ook ik getuige van de val van Amsterdam en Gijsbreghts goddelijke missie om een Nieuw-Holland te stichten.

Rembrandts schets van het kostuum dat Badeloch draagt

Zodra ik de lobby binnenloop word ik direct in Rederijkse sferen ondergedompeld. Alle bezoekers krijgen een glas mandarijnensap aangereikt, zoals in de zeventiende eeuw de gewoonte was. Als iedereen binnen is – de voorstelling is uitverkocht – lopen we naar een kamer op de eerste etage, waar we worden opgewacht door De Bode. In het originele stuk was deze rol bedoeld om ooggetuigenverslagen over te brengen van de grote veldslagen die niet op het podium uitgevoerd konden worden. Vandaag heeft hij wat meer uit te leggen. Hoewel het theatergenootschap zo veel mogelijk authenticiteit nastreeft (alle dialogen zijn zeventiende-eeuws; de kostuums zijn gebaseerd op schetsen van Rembrandt) is er bewust voor gekozen om Vondels tekst sterk in te korten. Van bijna drie uur naar zo’n zeventig minuten. Naar mijn idee is dat misschien iets te veel van het goede. Dat het tweede bedrijf in zijn geheel wordt overgeslagen vind ik jammer. Ik had graag nog wat meer van Het Zeepaerd gezien, het schip dat de belegeraars gebruiken om de stad binnen te dringen.

Nadat Gijsbreght zijn openingsmonoloog heeft gedeclameerd, volgen we De Bode naar de volgende scène. Deze speelt zich af buiten de stadsmuren; dus we verlaten de warmte van het hotel en lopen de binnenplaats op. Tijd om onze jassen uit de garderobe te halen is er niet. Onder begeleiding van een authentieke Viola da gamba, een zeventiende-eeuws snaarinstrument, zijn we getuigen van een gesprek tussen Gijsbreght en Abt Willebrord. De vijanden hebben de belegering opgegeven en de stad verlaten. Eerder heeft De Bode uitgelegd dat publieksparticipatie in de zeventiende eeuw een essentieel deel van de toneelervaring was. Met zijn woorden in ons achterhoofd, galmt ons gejuich door de binnenplaats.  

Na een korte tussenstop voor een derde scène lopen we door naar het auditorium van het hotel, de Arianazaal. Deze is genoemd naar de eerste vrouwelijke toneelspeler van de Republiek: Ariana Nozeman, die in 1655 het Amsterdamse podium betrad. Toen de Gijsbreght in première ging was zulk radicaal feminisme echter nog uit den bozen. Alle vrouwelijke rollen werden dus gespeeld door mannen. Vanavond wordt deze traditie in stand gehouden. Badeloch, de vrouw van Gijsbreght, wordt gespeeld door Jorick Jochims – gekleed in een prachtige oranje jurk met bijpassende hoed. De absurditeit hiervan geeft de opvoering iets humoristisch en bijna surreëels mee, wat ik persoonlijk erg goed kan waarderen. 

De rest van het stuk speelt zich in deze zaal af, waar we eindelijk even kunnen zitten. We zijn getuige van Badelochs droom, waarin haar overleden nicht Machteld haar vertelt de stad te ontvluchten. De terugtrekking van de vijand blijkt een list. Zoals het de Gouden Eeuw betaamt negeert Gijsbreght het advies van zijn vrouw compleet. Hierna komt de scène die in de zeventiende eeuw als het hoogtepunt van de opvoering werd gezien: de moord op de nonnen en de bisschop van het Clarissenklooster. Om onze onschuldige zielen te sparen, wordt deze opgevoerd als een tableau vivant – een levend schilderij waarbij we alleen de gevolgen van de moord zien. Door de kleine cast is het aantal slachtoffers op het toneel beperkt tot twee. Dat maakt de scène er niet minder schokkend op. Ook nu zou ik het nog het hoogtepunt van de avond noemen.  

Als het toneelstuk is afgelopen volgt een laatste zeventiende-eeuwse traditie. Om de zwaarte van Vondels tragedie van ons af te schudden, worden we getrakteerd op een kluchtig naspel: De bruiloft van Kloris en Joosje. Ditmaal wordt Joosje wel gespeeld door een vrouwelijke acteur. Hierbij kan ook de traditionele Nieuwjaarswensch natuurlijk niet ontbreken. Onder het genot van een glas champagne krijgen we een komisch commentaar te horen over alle toeristen, afvaloverschotten en vreugdevuren die ons land hedendaags teisteren. En hoe burgemeester Halsema “de wapens uhhhh…. lakens” uitdeelt in haar huis. Een vergelijking met onze huidige Oudejaarsconference is niet ver te zoeken. 

Terwijl ik in de trein terug naar huis zit, schieten de toepasselijke laatste regels van het toneelstuk me weer te binnen: ‘Verdelghe stad, wy gaen, en komen nimmer weer.’ ‘Vaer wel, mijn Aemsterland: verwacht een andren heer.’ Gijsbreght en Badeloch zouden hun geboortestad nooit meer zien. Vondels Gijsbreght is een gelukkiger lot bekoren. Vierhonderd jaar later kan Amsterdam nog altijd genieten van dit springlevende stuk. Hopelijk treedt De Kwast volgend jaar opnieuw op in hotel The Dylan. Dan zal ik er in ieder geval bij zijn.