Het verleggen van empathische grenzen

In onze online rubriek ‘Nieuwe Buitelingen’ bespreken Vooys-redacteuren een bijzonder literair initiatief in Nederland. In deze bijzondere vorm van de rubriek, bespreken nieuwe redacteuren Vivian Beekman en Bram Scharpach de debatavond omtrent literatuur en empathie, die Vooys zelf organiseerde.

Op donderdag 20 juni stond in het ZIMIHC theater Wittevrouwen de verhouding tussen empathie en literatuur centraal tijdens de debatavond van tijdschrift Vooys die werd georganiseerd naar aanleiding van het zomernummer ‘Waanzin’. Het thema van het debat was geïnspireerd op Namwali Serpells essay ‘The Banality of Empathy’ uit The New York Review of Books. Tijdens het debat schoven literatuurwetenschapper Frank Hakemulder, journalist en schrijver Fiep van Bodegom, hoogleraar moderne letterkunde Yra van Dijk en schrijver Maartje Wortel aan tafel om onder bezielende leiding van letterkundige Saskia Pieterse de verhoudingen tussen literatuur en empathie te bespreken en te problematiseren.

Na de opening van hoofdredacteur Noortje Maranus, waarin het nieuwste nummer van Vooys geïntroduceerd werd, was het woord aan Frank Hakemulder, die een theoretisch kader schetste aan de hand van wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen literatuur en het empathische vermogen van de lezer. Hakemulder legde deze relatie uit aan de hand van het begrip theory of mind: de hersengebieden die geactiveerd worden bij het interpreteren van een tekst zijn dezelfde hersengebieden die actief zijn wanneer mensen zich verplaatsen in anderen. Hoe meer beroep er op deze hersengebieden wordt gedaan, hoe beter deze zich ontwikkelen. Op deze manier kan er dus empathie worden ‘gekweekt’. Hakemulder durfde literatuur zodoende een mogelijke sleutel tot een betere wereld te noemen, al hield hij wel een slag om de arm: de resultaten komen uit een relatief jong onderzoeksgebied waar nog geen harde conclusies uit getrokken kunnen worden.

Eén van de eerste vragen die de presentatie van Hakemulder opriep, was: “Werkt ieder boek even goed?” Om een mogelijk antwoord op deze vraag te formuleren, maakte het panel onderscheid tussen literatuur en pulp. Waar pulp volgens Yra van Dijk met name appelleert aan een gevoel van herkenbaarheid (‘ach ja, zo is het inderdaad om verliefd te zijn!’) daagt literatuur de lezer juist vaak uit om zich te verplaatsen naar onbekend terrein. Literatuur probeert de empathische grenzen van de lezer te verleggen, terwijl pulp veilig binnen het bekende blijft.

Een andere vraag die al snel gesteld werd naar aanleiding van Hakemulders verhaal was of dit ook bij film zo werkt. “Helaas wel”, antwoordde Van Dijk. Ook later deelden zij en Maartje Wortel met enige regelmaat sneren uit naar het medium van de film, zonder daar echt een goede onderbouwing voor te geven. Film leek bijna gelijk te staan aan pulp, zonder dat het artistiek potentieel van film serieus besproken was. Het is een houding die vaker voorkomt in het literaire wereldje: soms is het net of je een keuze moet maken tussen literatuur en film, terwijl die twee kunstvormen ook zeer goed naast elkaar kunnen bestaan. Misschien verdient het spanningsveld tussen Film en Literatuur nog een keer een eigen debatavond met deskundigen uit beide werelden. 

Bij het debat stond een aantal literaire fragmenten centraal, waarvan enkele door de panelleden zelf waren uitgekozen. De eerder genoemde vervreemding die optreedt bij literatuur was ook van toepassing op het fragment van Van Dijk. Kort geleden verscheen haar monografie over het werk van Arnon Grunberg, Afgrond zonder vangnet, en haar fragment kwam dan ook uit een van zijn romans: Gstaad 95-98. Van Dijk vertelde over haar interesse in het wekken van empathie voor immorele personages in de literatuur, waar Grunbergs oeuvre uiteraard van wemelt. Van Dijk haalde naast Gstaad 95-98 ook Grunbergs roman Tirza aan, waarin de lezer er geleidelijk achter komt dat de op het eerste gezicht eenzame en treurige Hofmeester zijn eigen dochter op gruwelijke wijze om het leven heeft gebracht. Op deze manier schrikt de lezer van haar of zijn eerdere empathische vermogen voor een dergelijk personage.

Waar Van Dijk een voorliefde leek te hebben voor literatuur met bedenkelijke personages, wierp Fiep van Bodegom heel voorzichtig de vraag op of er misschien ook personages denkbaar zijn voor wie geen empathie mogelijk of wenselijk is: is het goed dat lezers empathie voelen voor personages als Humbert Humbert, de pedofiel uit Nabokovs Lolita en Jörgen Hofmeester, de moordenaar uit Grunbergs Tirza? Als een zekere mate van identificatie een voorwaarde is voor het opbrengen van empathie, zou het zelfs gevaarlijk kunnen zijn om empathie te kweken voor bovenstaande fictieve figuren. Wortel was het hier echter niet mee eens: boeken als Lolita zijn volgens haar belangrijk om ook de situatie te begrijpen van een persoon die volledig buiten jouw belevingswereld staat. Daarbij is er ook een groot verschil tussen jezelf verplaatsen in een herkenbaar personage of buiten je eigen wereld stappen in de belevingswereld van totaal iemand anders.

Van Bodegom had voor het debat een fragment uit Het uur van de ster van Clarice Lispector gekozen. Dit boek, dat onder andere de (gender)verhoudingen tussen de schrijver en de protagonist op postmoderne wijze problematiseert, maakte een interessant gesprek los over empathie en gender, waaraan ook het publiek actief deelnam. Zo kwam ook Nina Polaks Gebrek is een groot woord ter sprake, waarin Polak een ‘mannelijke’ en ‘vrouwelijke’ schrijfstijl (en de bijbehorende clichés daaromtrent) tegenover elkaar zet. Hakemulder had ook nog wat relevante onderzoeksresultaten omtrent dit onderwerp paraat voor de nodige wetenschappelijke onderbouwing. Zo werd het spanningsveld tussen empathie en literatuur benaderd vanuit allerlei uiteenlopende hoeken, zowel door de panelleden als door het publiek.

Opvallend binnen het debat was de observatie dat we tegenwoordig op een heel andere manier literatuur lezen en analyseren dan vroeger. Zo vertelde Van Dijk dat de discussie binnen de literatuurwetenschap voorheen vooral gefocust was op stijl en dergelijke, en dat een debat over empathie en literatuur toen nog ondenkbaar zou zijn. Verder was het interessant om te zien hoe alle panelleden het onderwerp vanuit hun eigen perspectief  benaderden. Dit verschil in perspectief leverde vaak interessante inzichten op. De verhouding tussen auteur en literatuurwetenschapper is natuurlijk ook wel een interessante: de auteur levert het materiaal dat de wetenschapper vervolgens onderwerpt aan wetenschappelijk onderzoek. Om die twee verschillende visies op hetzelfde onderwerp te horen is daarom extra boeiend. Het is dan net alsof een bioloog aan tafel zit te praten met een das. Gelukkig hadden zowel de schrijvers als de literatuurwetenschappers genoeg gelezen om zich met een flinke dosis empathie in elkaars belevingswereld te kunnen verplaatsen.