‘De morgen loeit weer aan’ van Tip Marugg

Lezen is heerlijk en dat mag geuit worden. Vooys laat eens in de zoveel tijd een redactielid aan het woord over het schrijfsel waarin hij of zij zich verdiept. Deze week: wat leest Selma? In De morgen loeit weer aan maakt Tip Marugg een karakteristieke, maar triestige schets van het leven op Curaçao. 

Het naamloze hoofdpersonage blikt tussen de invallende schemer en de ochtend terug op zijn leven, dat hij afwisselend op Curaçao en in Venezuela beleefde. In deze nachtelijke mijmeringen krijgt de lezer een beeld van het Antilliaanse eiland in zowel de koloniale als de postkoloniale tijd, respectievelijk de jeugd en het volwassendom van het personage. De achterflap van het boek verraadt dat het personage bij het aanbreken van de ochtend zich met het geladen pistool dat op zijn nachtkastje op hem wacht, van het leven zal beroven. Dit maakt de roman in geen enkel opzicht minder verrassend. Het wordt op deze manier namelijk snel duidelijk dat het boek gaat over het verleden, over dat wat geweest is. Er is geen toekomst. 

Verwacht geen uitgestippeld plot, geen dwingende chronologie, en geen cliffhanger aan het eind van een hoofdstuk. In dit boek krijg je als lezer anekdotische en fragmentarische herinneringen voorgeschoteld, die stuk voor stuk raken aan de eenzaamheid van het personage. Er zijn prachtige parallellen te trekken tussen de ruigheid van het landschap en het harde leven op het eiland. De natuurbeschrijvingen lijken soms zowel over het eiland, als over haar bewoners te gaan. 

Bij uitstek een van de mooiste passages uit het boek is de beschreven nachtwake op de Grote Berg. De ik-figuur wacht urenlang op deze, zoals de naam doet vermoeden, grootste berg van het eiland om bij het aanbreken van de ochtend tientallen vogels tegen de steile rotswand op te zien vliegen. Vogels die de scherpe hoek omhoog net verkeerd inschatten, en zo hun dood tegemoet vliegen. Deze afgrijselijke getuigenis kan opgevat worden als een voorbode voor het lot van de ik-figuur, die eveneens in de ochtend zijn dood te wachten staat. Zoals de ik-figuur geduldig wacht op de dood van de vogels, wacht de lezer geduldig op de dood van de ik-figuur. 

‘En toch, wanneer ik in de stilte van het donker aangeschoten op de stoep voor mijn woning zit en de nacht, ongevoelig voor de leegte en de weedom van de mens, bevolkt is met monsters, de hanen nog niet hebben gekraaid, verbaas ik mij erover dat het toneel met die vogels zulk een indruk op mij maakt: heb ik niet altijd, als jongen reeds, het aanbreken van de dag geassocieerd met de dood?’ 

De autobiografische elementen in de roman zijn te groot om onbenoembaar te laten. Marugg (1923-2006), die zijn leven afwisselend op Curaçao en Venezuela doorbracht, stond bekend als ‘de kluizenaar van Curaçao’. Hij leefde overeenkomstig met de ik-figuur een afgezonderd leven, met zijn vier honden en zijn geladen pistool op het nachtkastje. Toch leest dit boek niet als een autobiografisch, persoonlijk relaas; het boek weet de tragiek van het eiland te vatten. Deze roman, die uitkwam in 1988, heeft qua relevantie niets ingeboet. De troosteloosheid en kommer van het Antilliaanse eiland die doorklinken in het verhaal zijn ook tegenwoordig nog een groot (politiek) probleem. Curaçao, dat in 2010 dan wel tot autonoom land binnen het Koninkrijk der Nederlanden werd omgedoopt, staat nog lang niet op eigen benen. Er is veel armoede, en de sociale verhoudingen zijn door jarenlange koloniale overheersing ernstig ontwricht. Een eiland met misschien meer geschiedenis dan toekomst, als we de weemoedige Marugg moeten geloven.