‘Al kiest een goed persoon een donker pad’, schrijft Goethe in zijn toneelstuk Faust, ‘hij blijft zich van de ware weg bewust.’ Het is betekenisvol dat dit stuk wordt opgevoerd in Tom Lanoyes nieuwste roman De draaischijf. Deze woorden worden opgezegd door Alex Desmedt – een acteur, regisseur en vertaler die zichzelf ongetwijfeld beschouwt als zo’n ‘goed persoon’. In de jaren dertig maakt hij met bloed, zweet en tranen naam in de Antwerpse toneelwereld. Zoals Faust zijn ziel aan de duivel verkoopt voor de wetenschap, wordt Alex tijdens de bezetting ook voor een keuze gesteld: samenwerken met de Duitsers of zijn carrière in rook zien opgaan.
Vanuit een Sunset Blvd-esque perspectief blikt de reeds overleden Alex terug op zijn leven en de keuzes die hij heeft gemaakt (‘Ik had me de dag waarop ik begraven word heel anders voorgesteld’). Tijdens zijn relaas schippert hij constant tussen twee personen. Aan de ene kant staat zijn broer Rik, die tijdens de bezetting openlijk collaboreert met de Nazi’s. Aan de andere kant staat Alex’ Joodse echtgenote Lea Liebermann, een steractrice die de Oorlog heelhuids doorkomt maar wel wegkwijnt nadat ze wordt gedwongen haar werk neer te leggen.
Zijn 500-paginalange monoloog gebruikt Alex hoofdzakelijk als een apologie voor zijn gedrag tijdens de bezetting (en om af en toe chagrijnig te klagen dat hij niet op hetzelfde prestigieuze kerkhof als Paul van Ostaijen is begraven). Natuurlijk had hij zich actiever kunnen verzetten, maar dan had hij zijn geliefde toneelwereld vaarwel moeten zeggen. Bovendien zijn er genoeg mensen die zich veel erger hebben gedragen dan hij. Zijn broer Rik dineert met Nazi’s en staat in vol SS-ornaat orkesten te redigeren. De burgemeester van Antwerpen werkt jarenlang braaf mee met de organisatie van razzia’s, maar omdat hij een paar maanden voor de bevrijding opportunistisch bij het verzet gaat wordt hij na de Oorlog beschouwd als een held.
Alex heeft daarentegen ‘slechts’ een aantal keer toegestaan dat hooggeplaatste Duitsers een borrel hielden in de lobby van zijn theater. En hij kreeg een routineuze handdruk van Goebbels en Göring nadat hij in Den Haag met een technische klus heeft geholpen. ‘Is dat werkelijk te vergelijken met aanslagen en raketaanvallen, met tapijtbombardementen en zuiveringen op scholen? Ja? Welaan dan: doe dat maar. Vonnis mij, veroordeel mij. Stort al uw etterende miserie over mij uit.’
In hoeverre de argumenten van Alex overtuigend zijn, is aan de lezer om te bepalen. Persoonlijk denk ik dat er geen excuses bestaan voor het gedrag van Alex, en een climactisch betoog van Leá – het enige moment in de roman waar je echt langs de onbetrouwbare vertelstem van Alex heen kunt kijken – wijst erop dat ook Lanoye er waarschijnlijk net zo over denkt.
Tegelijkertijd denk ik niet dat het boek simpelweg een veroordeling is van een ruggengraatloze toneelmaker die zijn passies boven zijn idealen zet. In recente interviews vertelt Lanoye hoe hij zelf ook leeft voor de kunst: in de weinige vrije tijd die hij tussen het schrijven door heeft zit hij op terrasjes met collega’s over toekomstige projecten te praten. Alex’ voorstellingen vertonen evenzeer echo’s van Lanoyes creaties. Wanneer Lanoye weer eens een paginalange uitweiding geeft over een opvoering van Shakespeare of Tsjechov, put hij daarbij ongetwijfeld uit zijn eigen opvoeringen van die toneelstukken. Wanneer Alex een rant houdt over Hendrik Consciences De Leeuw van Vlaanderen, schiet in de herinnering dat Lanoye de roman zelf ooit een ‘hallucinant lachwekkend kutboek’ noemde.
Met dat alles wil ik niet beweren dat Lanoye zich op enige manier gelijkstelt aan Alex (in interviews toont hij een afkeer van zulke ‘selfie-literatuur’). Wel zou je het boek kunnen lezen als een soort zelfondervraging: hoe ver zou je bereid zijn om te gaan voor de kunst wanneer dat je leven is? Als Alex in de jaren dertig een eigen toneelcompagnie opricht, steekt hij zichzelf diep in de schulden – zonder dat ooit aan zijn vrouw te vertellen. Als er ooit één financiële tegenvaller zal zijn, zijn hij en Lea alles kwijt. In Alex’ beleving verschilt deze eveneens verwerpelijke daad amper van zijn beslissing om de Duitsers te behagen met extra veel opvoeringen van Friedrich Schiller en Heinrich von Kleist. Alles voor de kunst.