‘Wat je van bloed weet’ van Philip Huff

Lezen is heerlijk en dat mag geuit worden. Vooys laat eens in de zoveel tijd een redactielid aan het woord over het schrijfsel waarin hij of zij zich verdiept. Deze week: wat leest Iris?

‘Je broertje neemt plaats achter het spreekgestoelte, trekt de microfoon iets naar beneden: “Ik kwam voor een jaar naar deze school. Maar volgens mij heb ik vrienden voor het leven gemaakt. Dank jullie wel.” Hij kijkt in jullie richting en glimlacht. “En mijn oom en tante, mijn zus en broer, mijn bloedverwanten: dank.”’

Bloedverwanten, één van de weinige dingen die je bezit vanaf het moment dat je op de wereld komt. Zonder te verzanden in het nature vs. nurture debat, kan er wel gesteld worden dat zij meebepalen wie je bent en wordt als mens. Waar je wieg staat, is immers ook een gevolg van wie die wieg daar heeft neergezet. Is het huwelijk van je ouders wat ze er zelf van hadden verwacht? Heb je broers of zussen? Was je een diepste wens of een (on)gelukkige verrassing? Het zijn de kaders die bepalen in welk spel jij als mens de eerste jaren van je leven mee gaat spelen. De roman Wat je van bloed weet onderzoekt precies dit spel.

De roman vertelt het verhaal van een jongen die opgroeit in een gewelddadig en onveilig gezin. Over hoe deze jongen probeert een toekomst te navigeren, getekend door zijn verleden. De centrale vraag is of je gelukkig kan opgroeien als je de wereld inkwam met bij voorbaat al een achterstand. Zoals de achterflap vertelt: ‘Het is een roman over machteloosheid in familieverhoudingen en over de vraag of je jezelf ooit uit die verhoudingen kunt bevrijden.’

Romans die complexe familiedynamieken onderzoeken zijn er in grote aantallen, denk bijvoorbeeld aan Het meesterstuk van Anna Enquist of De avond is ongemak van Marieke Lucas Rijneveld. Dit type romans voelt vaak aan als een wetenschappelijk experiment. Met een gezin als reageerbuis die bestaat uit allerlei verschillende persoonlijkheden en dan maar zien welke reactie er precies ontstaat als deze, soms schadelijke, stoffen samenkomen.

Huff werkte veertien jaar lang aan Wat je van bloed weet en laat met het verhaal zien dat hij dit experiment meesterlijk kan uitvoeren. Als lezer voel je vanaf pagina één de dreiging die uitgaat van de gezinssituatie: ‘Je stapt uit bed, pakt je nieuwe jojo van de vloer – een cadeau van je oom en je mooiste bezit -, loopt naar de deur en luistert nog eens goed, maakt dan het haakje los. Op de gang: scherven van een vaas.’ Je leest hoe de hoofdpersoon langs deze dagelijkse angst en spanning laveert en probeert om een zo gewoon mogelijk leven te hebben. Zijn hang naar gewone kinderzaken zoals jojo’s en eerste verliefdheden maken het contrast met het geweld in de thuissituatie extra scherp.

Dit gevoel wordt nog versterkt door de korte stukjes die tussen de verschillende hoofdstukken staan. Ze schetsen een beeld van het andere leven dat de hoofdpersoon had kunnen leiden, als hij in een ander gezin was geboren. ‘Stel je voor: je kruipt tussen ze in, voelt met je armen je moeder en je zus en met je voeten de benen van je vader en het lijf van je broer en voor je het weet, heb jij ook buikpijn van het lachen. En de wereld bestaat alleen uit jullie gelach.’

De angst die de jongen voelt, slaat om in distantiëring wanneer hij in tiener is en later in woede. Het vergif van zijn jeugd sijpelt door in elke porie van zijn volwassen leven. Hij wordt een eenzame, agressieve man die niet in staat is om relaties te onderhouden. Ook zijn jongere broer komt er niet zonder kleerscheuren uit en takelt langzaam af. Hij wordt uiteindelijk opgenomen in een kliniek. Alles lijkt toe te werken naar een rampzalig einde. Als lezer vraag je je af hoe dit nog goed kan komen. ‘Je leven was al gebroken voordat je dat doorhad en viel daarna nog verder in stukken uit elkaar.’

Het verwachte catastrofale einde komt er echter niet. De hoofdpersoon vindt hulp en kan zo de weg vinden naar een gelukkiger leven. Je kan het bestempelen als een feelgood cliché, een stereotypisch happy end. Toch denk ik dat in het einde juist de kracht schuilt van de roman. Het is makkelijk om een pessimist te zijn, realistische hoop geven is een stuk moeilijker. De personages vinden pas na het absolute dieptepunt een uitweg en ook daarna krijgt de hoofdpersoon geen goede band met zijn ouders. Hij draagt nog steeds de littekens mee die je opdoet door een jeugd van lopen over glasscherven. Hij is enkel in staat om zijn gekoesterde woede los te laten en daardoor een ander leven te kiezen dan hetgeen waarin hij opgroeide.

De onderliggende vraag van Huffs roman: ‘kun je ontsnappen aan je bloed?’ kan dus volmondig met ja beantwoord worden. Een hoopvolle boodschap voor wie in zijn eigen leven nog een achterstand heeft in te halen.