Een dialectiek van hoop en vrees

In onze online rubriek ‘Nieuwe Buitelingen’ bespreken Vooys-redacteuren een bijzonder literair initiatief in Nederland. Dit keer bezochten Cynthia Zwijnenburg en Guus van der Peet het gesprek rondom de Club van Rome, die in 1972 waarschuwde voor de klimaatcrisis en centraal staat in het nieuwe boek van hoogleraar Geert Buelens.

We treffen elkaar bij de roltrap in Tivoli, we bestijgen de treden tot we ons 47 meter boven de Utrechtse straatstenen bevinden: daar zijn we dan in Cloud Nine. Een zaal verscholen in de nok van het gebouw, geen ramen, kunstmatig licht en gevuld met kamerplanten. Verscheidene types zijn op deze avond samengekomen: studenten, hoogleraren, geïnteresseerden, journalisten en Utrechtenaren die pleiten voor een windmolenpark in gemeente Utrecht. Wij nemen plaats, Geert Buelens wordt geïntroduceerd – hoogleraar, dichter, essayist, columnist, schrijver, professor – en de lezing begint.

Buelens vertelt over de opkomst van de groene missie in het jaar 1972: de milieucrisis speelde vijftig jaar geleden ook al onder burgers, tijdens de Club van Rome en in de romans, films en documentaires. Klimaatdemonstraties een hedendaags fenomeen? Blijkbaar niet. In 1972 werd het vergaan van de natuur al voorspeld door onheilsprofeten.

Men wil en men zal de toekomst veranderen, tenminste dat is de hoop die toentertijd werd omarmd, door onder meer kritiek te uiten naar het consumentisme en kapitalisme, twee -ismes die onvermijdelijk met elkaar verweven zijn. (Toen al, maar nu nog steeds.) Hoe is deze kritiek in de praktijk uit te voeren: kun je van iemand verwachten dat hij of zij opgeeft wat hij/zij eindelijk heeft vergaard door bijvoorbeeld sociale klassenmigratie? – Een vraag die Buelens tussen neus en lippen stelt, maar de kern vat: hoe krijg je de massa in beweging wanneer de massa eindelijk kan kopen, luisteren, aanschaffen, besturen, wat hij of zij jaren van gedroomd heeft.

De gesprekken tussen Buelens, schrijvers en journalisten worden afgewisseld met beeldfragmenten. Na een scene uit Alfred Hitchcocks Frenzy (1972), waarin een speech over de noodzaak van schone rivieren wordt onderbroken door een lijk dat langs de menigte drijft, gaat Buelens in gesprek met Liesbeth van de Grift (hoogleraar International History and the Environment aan de UU) en Follow the Money-journalist Lise Witteman, die ons uit Brussel toespreekt via een Zoomverbinding. In eerste instantie leidt het gesprek tot optimisme over de mogelijkheden om de wereld te veranderen. De Rijn, die in de jaren 70 nog beschreven werd als een open riool, kon door politiek ingrijpen verschoond worden. Een abstracter en langduriger probleem als klimaatverandering blijkt echter lastiger aan te pakken. Vijftig jaar later zijn de groene partijen op nationaal en Europees niveau veel efficiënter geworden, maar de tegenwerking van rijke lobbyclubs blijft een grote horde.

Een tweede fragment is uit de documentaire Bij de beesten af van filmregisseur Bert Haanstra uit 1972. Het toont het escapisme van de gegoede middenklasse burger die steeds vaker in bezit is van een auto waarmee hij zich kan bewegen naar de idyllische natuur buiten de stad: ‘Een massale darm ontstaat om uit weg te trekken, met elkaar naar de natuur.’ De geasfalteerde snelweg faciliteert de dagelijkse volksverhuizingen van burgers die een dag naar de natuur willen. Het fragment dient, samen met een interview met voormalig NRC-hoofdredacteur en activist Wout Woltz, als een prelude voor Buelens’ gesprek met Aniek Moonen, voorzitter van de Jonge Klimaatbeweging. Ze spreken over het uitblijven van massale (multigenerationele) klimaatprotesten, en de noodzaak om arme landen te helpen met de onvermijdelijke gevolgen die zij de komende decennia zullen ervaren.

De derde conversatie – met schrijver Chris Polanen en jurist/essayist Laura Burgers – wordt voorafgegaan door een fragment uit Andrej Tarkovski’s meesterwerk Solaris (wederom 1972): kabbelende beekjes, zoemende insecten en betonblokken die hoekig en onheilspellend afsteken tegen de natuur. Polanen, wiens roman Waterjager een toekomstig Suriname verbeeldt, vertelt hoe er in het Westen nog een zekere romantisering van de post-apocalyps is. Voor andere delen van de wereld zijn de effecten nu echter al concreet voelbaar. Burgers gaat hierop verder door te reflecteren op de manier waarop de Westerse oppositie tussen natuur en cultuur een oplossing voor de klimaatcrisis in de weg zit. In een radicale paradigmaverandering – waarbij bijvoorbeeld inspiratie opgedaan kan worden van inheemse volkeren in Suriname – ziet zij de mogelijkheid om ook bomen en oceanen een stem te geven in het klimaatdebat.

De gesprekken galmen na. We dalen de roltrap af, beduusd, bedrukt, onze gedachte verslingerd in een dialectiek van hoop en vrees – het regent. Onze zorgen stromen de straatstenen op, we kijken naar de radicale wolken en horen de klanken van haar donderende stem. Wat we toen al wisten weet zij al vijftig jaar zeker: ik ben aan het vergaan en jullie dansen al te lang op de rand van mijn vulkaan.