De urgentie van een (on)beperkt geheugen

Over mens, robot en creativiteit

In onze online rubriek ‘Nieuwe Buitelingen’ bespreekt een Vooys-redacteur een bijzonder literair initiatief in Nederland. Voor deze zoektocht is geen uithoek ons te ver. Dit keer bezocht Alie Lassche de avond Robots en Romans in De Nieuwe Liefde in Amsterdam.

‘Welkom bij Robots en Romans. Een programma over algoritmische poëzie, robotliteratuur en andere kunstmatige creativiteit. We gaan nu kijken naar een filmfragment. Welkom bij Ro-’. Terwijl het podium van De Nieuwe Liefde in Amsterdam op deze maandagavond in februari nog leeg is, worden we via een luidspreker welkom geheten door een vrouwelijke, mechanische stem met een vreemde intonatie. Voordat deze robot in verdere herhaling kan vallen, wordt het aangekondigde fragment ingeschakeld. Het publiek kijkt naar een drietal personages in buitenaards aandoende kleding, dat een cryptisch gesprek met elkaar voert. Terwijl een van de personages halverwege het fragment een oogbal ophoest, worden er onlogische teksten geuit als ‘Well! I have to go to the skull’, ‘I don’t wanna be honest with you!’ en ‘I just wanna be the boy on the floor’.

Na het fragment betreedt Jasper Henderson, moderator van de avond, het podium en legt uit dat dit een fragment uit de zeven minuten durende science fiction film ‘Sunspring’ betrof, waarvan zowel de tekst als de regie geschreven is door tekstbot Benjamin – vandaar de onsamenhangendheid. Henderson vertelt dat deze avond in het teken zal staan van de samenwerking tussen mens en robot en wat die voor gevolg kan hebben op het gebied van creativiteit.

 

Het programma kent de opbouw van een keurig onderzoekspaper: na een pakkende opening wordt er eerst een theoretisch kader geschetst: daarvoor wordt prof. dr. Kiene Brillenburg Wurth, hoogleraar literatuur in mediavergelijkend perspectief aan de Universiteit Utrecht, op het podium uitgenodigd. Zij excuseert zich voor de ‘hele afschuwelijke Uggs’ die ze draagt, waarna ze ons een kort hoorcollege geeft over creativiteit, literatuur en algoritmes. Ze stelt dat computationeel gegenereerde literatuur (gemaakt met behulp van een reeks instructies om een doel te bereiken, oftewel algoritmes) niet haaks hoeft te staan op ons idee van literatuur en creativiteit. Om dat uit te leggen geeft ze eerst een definitie van creativiteit (‘het vermogen om nieuwe manieren van denken, waarnemen en ervaren te kunnen openen’) en via Ezra Pound en Immanuel Kant komt ze uit bij het gedicht ‘Tienminutengesprek’ van Esther Jansma, een van Brillenburg Wurths favorieten. ‘Als je dit leest, denk je “een machine zou dit nooit kunnen”, alleen een creatief mens kan dit. Maar’, zo vraagt zij zich af, ‘kan een machine ook creatief doen?’

Die vraag stelde Margaret Boden, professor in cognitieve wetenschap, al eerder. Drie niveaus van creativiteit worden door onder anderen Boden onderscheiden: (i) onbekende combinaties maken van bekende ideeën (bijv. een metafoor), (ii) het exploreren van een conceptuele ruimte en (iii) het transformeren van een conceptuele ruimte of, zoals Brillenburg Wurth het noemt, ‘creativiteit die historisch is’. Algoritmes kunnen ten minste op het eerste en tweede niveau van creativiteit opereren. Brillenburg Wurth laat aan de hand van Homerus, I Tjing en Raymond Queneau zien dat het gebruik van algoritmes in literatuur net zo oud is als de literatuur zelf. Denk bijvoorbeeld aan de bundel Cente mille milliards de poèmes (1961) van Queneau, die tien sonnetten bevat waarvan elke regel op een apart strookje papier is gedrukt. Zo kunnen met de regels tal van verschillende combinaties gemaakt worden, zonder dat daar een robot aan te pas komt. Een rekensom leert dat er 1014 = 100.000.000.000.000 verschillende sonnetten gevormd kunnen worden in de bundel.

 

Algoritmische literatuur is wat Brillenburg Wurth betreft dus een pleonasme. De vraag is nu, of robotliteratuur ook voldoet aan het derde niveau van creativiteit, het transformeren van een conceptuele ruimte. Er wordt een gedicht voorgelezen uit een onderzoek naar het genereren van poëzie uit afbeeldingen:

The sun is a beautiful thing

In silence is drawn

Between the trees

Only the beginning of light

Het is een computationeel gegenereerd gedicht en Brillenburg Wurth vraagt zich af of je de auteur van dit gedicht dan misschien ‘posthumaan’ kunt noemen, maar laat deze spannende gedachte daarna helaas in het luchtledige verdwijnen. Uiteraard komt Roland Barthes ook nog voorbij (‘de dood van de auteur’) en als Brillenburgh Wurth dan bij het einde van een wat chaotisch aandoende maar toch bijzonder informatieve snelcursus komt, concludeert ze dat creativiteit niet alleen over genialiteit en vrijheid gaat, maar ook over regels en beperkingen. Haar tweede conclusie is dat we in de omgang met de machine meer leren over menselijk (creatief) denken; we kunnen onszelf toetsen aan en onderzoeken met de machine.

Na deze woordenwaterval krijgt Seo-kyung Kim het woord, die vooral haar poëzie, of beter gezegd, de poëzie die de door haar gecreëerde machine gegenereerd heeft, laat spreken. In samenwerking met andere onderzoekers voedde ze een machine met verdrietige passages uit honderden romans van auteurs als Brontë, Joyce en Tolstoj. Vervolgens maakte ze gebruik van het programma Markovify, dat willekeurige tekst genereert uit een groot corpus bestaande teksten. Het resultaat is een bundel vol robotpoëzie, getiteld The trace of sorrow. Uit de receptie van het boek blijkt niet iedereen geraakt te kunnen (of willen?) worden door robotpoëzie. Toch bevat de bundel prachtige gedichten, waar menig groot dichter een puntje aan kan zuigen. Wat te denken van dit gedicht, dat je blijft herlezen om het te doorgronden:

Moisture falls from the

effort of imagination to

think about her.

Na het voordragen van enkele gedichten gaat Kim in op de relatie tussen de mens die leest en een robot die leest. Ze stelt dat het grote verschil tussen mens en robot in het proces zit dat na het lezen komt: mensen onthouden dat wat ze gelezen hebben slechts gedeeltelijk: hun herinnering kan veranderen of verdwijnen, terwijl het geheugen van de machine onveranderlijk is. Daarnaast is de robot afhankelijk van de datasets die de mens hem als input geeft. Daarom bevat The trace of sorrow enkel verdrietige poëzie: ‘It’s fed with sadness so it creates only sadness.’

 

Na de pauze discussieert het panel, bestaande uit Henderson, Brillenburg Wurth en Jelle Brandt Corstius, verder over het thema. Hun gesprek wordt afgewisseld met voordrachten van Martin Rombouts uit robotliteratuur. Daarnaast geeft Rombouts enkele Twittervolgtips van robotaccounts, waaronder @MagicRealismBot en @sextsbot. Tussen het gekissebis over welke groene thee van wie is, probeert het panel verder te praten over het onderwerp, maar het wil niet heel erg vlotten. Het is duidelijk dat de moderator graag een antwoord wil op de vraag of een algoritme emoties begrijpt. Hij stelde de vraag voor de pauze al aan Kim, die onomwonden antwoordde dat haar machine ‘just our own words’ gebruikt. Tijdens de paneldiscussie dropt Henderson de vraag opnieuw, maar hij is tegelijkertijd vaak te ongeduldig om zijn gasten uit te laten praten.

Zo leest Rombouts een fragment voor uit Harry Potter and the Portrait of What Looked Like a Large Pile of Ash. Dit boek is geschreven door Botnik Studios, die de zeven originele Harry Potterboeken aan een robot voedden, met dit sterke staaltje robotliteratuur als resultaat. Brandt Corstius merkt op dat het voorgelezen fragment veel te veel structuur en lijn bevat om daadwerkelijk door een robot geschreven te zijn. De gemiddelde robot heeft een heel kort geheugen, en kan hooguit enkele zinnen logisch op elkaar laten aansluiten. Die boeiende en terechte observatie laat Henderson voor wat het is, en in plaats daarvan stuurt hij het gesprek richting het onderwerp humor. Opeens moet het publiek aanhoren dat Brandt Corstius in de pauze het toilet bezocht en de plassende jongeman naast hem een scheet hoorde laten, wat hij erg geestig vond. Dat brengt het gesprek op de creativiteit van humor, de creativiteit van algoritmes en kunstwerken die door Japanse vissen gemaakt worden. Interessante onderwerpen komen zijdelings ter sprake, maar tegelijkertijd dreigt er een analogie te ontstaan tussen het chaotische filmfragment waarmee de avond opende, en de discussie waarmee de tweede helft van de avond gevuld is.

 

Als de tijd zo goed als om is en het publiek nog gauw even de tijd krijgt om enkele vragen te stellen, merkt iemand terecht op dat dé vraag van de avond, namelijk of een algoritme kunst kan maken met een bedoeling en urgentie, zoals de mens dat kan, nog steeds niet is beantwoord. Brillenburg Wurth vindt het vooral waardevol dat algoritmes ons anders laten nadenken over auteurschap en kunstenaarschap. Brandt Corstius hoopt op een robot die ons als mensheid gaat beschouwen, zodat eindelijk iemand van buitenaf iets zinnigs over ons kan zeggen. Dat doet Brillenburg Wurth aan een film denken die ze ons tot slot graag wil tippen, namelijk ‘die ene film, hoe heet ie ook alweer, iets met circle, nee toch, niet, afijn, laat maar’. Zo eindigt de avond met een prachtig voorbeeld van het onderwerp van de avond: in tegenstelling tot dat van een robot, is het menselijk geheugen onvolmaakt en veranderlijk.